Boeieraak

De verscheidenheid aan Aken en Aakjes was groot, zeker in hout. Als de term Boeieraak gebruikt werd, is er één verbindend element: de heve in het voorschip is voorzien van een voorsteven. Verder is er van alles mogelijk: het boeisel kan opzij licht naar binnen vallen; soms is dit laatste alleen in voor- en achterschip het geval. In de regel is de bouw gladboordig en is er een berghout; soms heeft zo’n aakje kluisborden en beretanden. Al met al begint het dan aardig op een boeierscheepje te lijken (in de tweede helft van de vorige eeuw in Zuidwest-Nederland de gewone naam voor een klein Tjalkje). Dit is misschien de verklaring van de term Boeieraak.

De veelheid van vormen in acht genomen, valt het nauwelijks te verwachten dat alle schippers en scheepsbouwers onder een Boeieraak steeds hetzelfde scheepstype verstonden. Vaak had men het over Zandaken, Rietaken of als het schip niet ergens onder een bekende benaming thuis te brengen was, gewoon een Aak.

Houten Boeieraken hebben het nog het langst als vissersschepen op zout water uitgehouden, bijvoorbeeld in de Zeeuwse oestercultuur. Ook dan werden ze gebruikt als vrachtscheepjes; er werd niet mee gevist.

In de ijzerbouw wordt de vorm geïmiteerd. Terwijl de houten scheepjes in de regel 12 tot 16 meter lang waren, bouwde men in ijzer ook grotere maten tot 20 meter en meer. De platen worden rondgezet, zodat de diverse knikken in de huid verdwijnen. Het berghout wordt een bergplaat. Soms was er een echt boeghout een ijzeren doosconstructie zoals in de kop van een Tjalk.

Boeieraken werden voor allerlei doeleinden gebruikt; vervoer van zand, grind, stenen, riet en griendhout. De kleinste hadden alleen een voorplecht en een vooronder; de grotere ook een achterplecht met een stuurluik, eventueel een roefje, gangboorden en een luikenkap. 

Bekijk het actuele aanbod ex-beroepsschepen

Jachten en Schepen in de verkoop, verkocht of uit de verkoop