Kagenaar

De Kagenaar is een smal scheepje dat in de omgeving van Leiden en de Kager Plassen werd ingezet in de grond- en mesthandel in de Bollenstreek, voor het overvletten van Friese mest van tjalken naar de tuinderijen en voor lokaal transport van landbouwproducten, bloembollen en dergelijke. Voor 1900 gebeurde dit met houten scheepjes, de zogenaamde bokken, die langzaam werden vervangen door stalen scheepjes met de bouwwijze van een aak. Aan de voorzijde is duidelijk een heve te zien die, samenkomend met de zijden, is afgedekt door een bergplaat met een kenmerkende versiering. In een bollenvlet (beschrijving volgt later) is deze versiering vaak gebaseerd op de initialen van de opdrachtgever. De achterkant is simpelweg voorzien van een verticale spiegel met daaronder een scheg. Het uiterlijk heeft daarom wat weg van een lange vlet.

Een lengte van 14,20 á 14,40 meter, bij een breedte van ongeveer 2,50 meter en een holte van maximaal 85 centimeter, waren de normale maten voor een Kagenaar. Maar er zijn natuurlijk, naast de verschillen die volgen uit de vele werven waarop ze gebouwd werden, ook veel “speciale uitvoeringen” gemaakt naar de wensen van de opdrachtgever. Kagenaars werden gebouwd bij onder andere Akerboom (Leiden), Van Lent (Kaagdorp en Lisse), van Straaten (Loosduinen), Van Wavereren (Monster) en Van der Aar (Loosduinen).

Ook de werven in het Westland maakten veel Kagenaars. Er zijn zelfs gevallen bekend dat de bouw uitbesteed werd naar Friesland, omdat het daar zo goedkoop was. Hoewel de Westlander niet tot de akenfamilie behoort, zijn er wel overeenkomsten in het streekgebonden karakter van het gebruik en het soort water waarop gevaren werd. Het is daarom niet verwonderlijk dat de Kagenaar, met zijn relatief eenvoudige constructie, de Westlander langzaam verdrong. Met zo’n 12,5 ton laadvermogen was de Kagenaar vlotter en had minder diepgang en bij een veel goedkopere bouw met minder details, kon een Kagenaar een ton of anderhalf meer laden.
Minder afschrijven en meer vangen, de ondernemers van 1925 in het Westland wisten het wel en vanaf die tijd werden er vrijwel alleen nog Kagenaars gebouwd. Bovendien is bij het laden en lossen op de schop, van bijvoorbeeld paardenmest of veen, de holte - en dus de hoogte tot de kruiwagen - een punt van praktisch belang.

De Kagenaar is, vergeleken met een Westlander langer, lager en vooral eenvoudiger en lichter geconstrueerd. De spantafstand is 40 tot 45 cm en bij een Westlander 30 tot 35 cm. Bovendien zit in het voor- en achterschip slechts de helft van de waaier aan spanten die een Westlander kent. Een verdere constructie-vereenvoudiging is dat de dekken bij een Kagenaar met een hoeklijn buitenom aan de huid gepotdekseld zijn. De huid en de dekken zijn van staalplaat met een dikte van maximaal 4 mm. Verder is het hele model meer gestroomlijnd, de kimmen zijn ronder, de kop en het achterschip zijn veel gestrekter en het achterschip eindigt met de eerder genoemde spiegel.

Kagenaars konden, evenals Westlanders, vanaf de wal met een boom worden voortgeduwd. Gleuven, voor en achter, voor de weegboom waren ingelaten, maar ook wel uitgevoerd als beugels die op het dek waren geklonken. De luiken waren van hout, iets bol zoals bij de Westlander en zonder luikenkleed. Bij het zeilen met dunne mest (gier) moest er geen lading verloren worden, daarom werden de luiken gezekerd met totaal zes spalkhaken, zie schets. Voor minder compacte lading als dunne mest kon het ruim verhoogd worden door houten steekleren.
Het kleine berghout, scheen genoemd, is bij Kagenaars gebouwd rond de Kager Plassen van vierkant staf. Werven in het Westland gebruikten plat halfrond, iets gunstiger in het onderhoud omdat er geen water op blijft staan.

Een gewone Kagenaar werd ook wel aangeduid met ‘bok’ of ‘Leidsche vlet’. Naast de gewone Kagenaar bestaat de al genoemde bollenvlet. Deze is wat kleiner en heeft geen opgebouwde roef, alleen een luik in voor- en achterdek. In de nadagen van de zeilende vrachtvaart zijn er motor-Kagenaars van 15 tot 22 meter gebouwd (als opvolger van de motor-Westlander). Deze heeft een normale Kagenaar-kop en een motorkont.

De meeste Kagenaars zijn gebouwd op het vervoer van dunne mest (gier). Was het ruim volgepompt, dan lag het schip goed getrimd en precies aan zijn merk. Zo kon de lading ook niet gaan “werken” als het schuitje helde.

Andere zaken werden ook vervoerd, zoals tuinbouwproducten naar de veilingen, zand en turf om de grond te verbeteren, bouwmaterialen, huisraad bij verhuizingen, cokes, noem maar op. Wat nu over de weg gaat, ging tot ongeveer 1950 over het water.

  • lang smal scheepje
  • kop lijkt op die van een houten vlet
  • achterspiegel
  • voordek en achterdek gelijk met boeisel

Bekijk het actuele aanbod ex-beroepsschepen

Jachten en Schepen in de verkoop, verkocht of uit de verkoop