Koftjalk

  • alleen Gronings
  • herkenbaar aan de schoenersteven
  • vast zetboord op het boeisel
  • kluiverboom ligt boven op de steven
  • brede en zware stuiten en berghout
  • breder en holler dan de Zeetjalk
  • grote luxueuze roef
  • soms paalmast (al of niet voorzien van steng)
  • lange rechte gaffel(s)
  • grote mast met ra voor de breefok
  • lange top voor een topzeil
  • staand want met weeflijnen

Koftjalk was oorspronkelijk de aanduiding voor een tjalk met een grote mast en een bezaanmast. Bij de overgang van hout- naar ijzerbouw is, zoals bij de meeste tjalken, de vorm zorgvuldig bewaard gebleven. De steven zowel als de stuiten zijn bijvoorbeeld keurig doosvormig opgebouwd uit platen. De volle en ronde vorm beïnvloedt sterk de snelheid, terwijl het schip wel uitstekend manoeuvreerbaar is. Tevens paart de Koftjalk betrekkelijk kleine afmetingen aan een groot draagvermogen. De platte bodem maakte hem zeer geschikt voor de kustvaart, terwijl de geringe diepgang het mogelijk maakte ver in het binnenland door dringen.

Door de grote zeeg en het hoog oplopen van de steven kon met een relatief gering vrijboord worden volstaan zonder aan zeewaardigheid in te boeten. Al deze voordelen hebben ertoe geleid dat de Koftjalk zeer lang in de kustvaart heeft dienst gedaan.

De Koftjalk werd alleen in Groningen gebouwd en wel tot rond 1925. Het type is herkenbaar aan de zware, holle schoenersteven en de boegspriet die op deze steven ligt (Zeetjalken varen met een kluiverboom naast de steven).

Koftjalken hebben geen zetboord maar een vast verhoogd boord, dat alleen bij de bolders en de steven onderbroken is. De schepen hadden veelal forse masten. De grote mast was soms uitgevoerd met een steng. Tussen de top en de gaffel kon het topzeil, vaak uitgevoerd met een topbare ra voor de voor-de-windse-koersen, worden gehesen. Het staand want werd uitgevoerd met weeflijnen en soms voorzien van schurftplatting om het slijten van de zeilen te voorkomen. Door de bouw voor de zeevaart werden vele schepen onder klasse gebouwd en wel bijvoorbeeld Klasse A4K-Grote Kustvaart van de Germanischer Lloyd

Het zijdelings oppervlak was dan namelijk aanzienlijk en dit zorgde voor sterk verlijeren van het schip.
De schipper kon de drift min of meer verkleinen door het zwaard dieper in te zetten, maar dan werd wel het breukrisico voor het zwaard erg groot. Zo bleef de schipper zweten. Veel zwaarden zijn gebroken in de strijd en daardoor is menig schip gebleven op zee, veelal met alle opvarenden. Door de platte bodem raakte het schip in het geval van een stranding vlak bij het strand vast. Daardoor kon het schip bij afnemend tij vaak gemakkelijk worden verlaten. Soms ook kwam het schip bij afnemende wind en flink hoog tij vanzelf weer vlot. De kleine kustvaart vormde op deze manier een zwaar bestaan vol risico’s.
De motor bracht hier wel wat verbetering in, maar is er tevens de oorzaak van dat de Koftjalken niet meer gebouwd werden; tjalken lopen niet zo snel op de motor. Ze werden in deze bedrijfstak vervangen door de schoeners en de klippers.

Bij tamelijk goed weer waren Koftjalken uitstekende schepen waar redelijk mee te varen en te verdienen was; zij waren niet snel maar wel solide. Voor-de-wind ging het altijd goed, want door het volle voorschip werd de kop goed gedragen. Maar kruisen met harde wind was een harde dobber. Bij zeer harde wind moest de schipper reven. Niet alleen de zeilen, maar ook de zwaarden moesten dan ‘gereefd’ worden, wilden de krachten voor het zwaard niet te groot worden. Bij een leeg schip was het altijd slecht.

Bekijk het actuele aanbod ex-beroepsschepen

Jachten en Schepen in de verkoop, verkocht of uit de verkoop